Blinddoekendebat

Ook het hoofddoekendebat moet zorgvuldig gevoerd worden.

            In de Stad Antwerpen is al langer een verbod van kracht voor stadsambtenaren die in contact zijn met het publiek – “loketbedienden” – om politieke, syndicale of religieuze symbolen te dragen. Groen kondigde aan van de opheffing van die regeling een breekpunt te maken.  Het betrokken stedelijk reglement is nochtans geheel in overeenstemming met de Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Het politiek voluntarisme van Groen is wellicht in strijd met het neutraliteitsbeginsel uit de Grondwet.

De vrijheid van godsdienst is een belangrijk grondwettelijk beginsel. Het hield aanvankelijk voornamelijk in dat overheden personen niet anders mogen behandelen omwille van hun geloof. Met andere woorden: overheden moeten hun burgers gelijk behandelen, ongeacht de religieuze overtuiging die ze aanhangen.

VRIJHEID VAN GODSDIENST = VRIJHEID VAN ALLE GODSDIENSTEN

Uit dat beginsel volgt, logisch, dat er vrijheid is van alle godsdiensten: als burgers vrij zijn om de godsdienst van hun keuze aan te hangen of te belijden, dan kan de overheid – uiteraard – geen voorkeurgodsdienst hebben. Lange tijd hingen nochtans in openbare gebouwen, zoals gemeentehuizen, scholen of hoven en rechtbanken kruisbeelden: dat was het symbool van de dominante plaats die, toen, nog aan de katholieke kerk werd toegekend. Dat stond uiteraard op gespannen voet met de godsdienstvrijheid: voortschrijdend inzicht heeft die dominante plaats afgebouwd, en de kruisbeelden verdwenen uit openbare gebouwen. De doorslaggevende positie van de katholieke religieuze moraal in het oude Belgisch Burgerlijk Wetboek overheerste zeer lang het personen- en familierecht, de huwelijksvermogensregeling en het erfrecht. Ook daarvan zijn nu er geen sporen meer.

OVERHEDEN ZIJN NEUTRAAL

Uit de combinatie van de godsdienstvrijheid en het gelijkheidsbeginsel, volgt dat overheden neutraal moeten zijn in hun optreden naar burgers. Er wordt soms aangevoerd dat de strakke laïciteitsopvatting, die Frankrijk heeft, bij ons niet zou gelden. Wat daar ook van zou zijn: ook onze overheden moeten ten aanzien van diverse religieuze opvattingen neutraal optreden. Overheden moeten hun neutraliteit ook uitstralen en tonen. Gaandeweg kwamen, om die reden, de kruisbeelden in openbare gebouwen in het vizier en ze zijn er dan ook terecht verwijderd. Zoals eenieder kan vaststellen: de oude prominente plaats van religie in de publieke ruimte is aanzienlijk gekrompen.

Om dezelfde reden hebben vele overheden neutraliteitsregelingen ten aanzien van hun personeel dat professioneel, namens een overheid, in contact staat met het publiek, de zgn. “loketbediende”. Zulke ambtenaar vertegenwoordigt tegenover bezoekers en publiek de neutrale overheid en moet die neutraliteit ook uitstralen.

LOKETBEDIENDEN REPRESENTEREN DE NEUTRALITEIT VAN HUN OVERHEID

Daarin ligt de grondwettelijke grondslag van de neutraliteit van overheidspersoneel dat professioneel functies uitoefent waarvan de essentie het contact is met het publiek. Dergelijke ambtenaren mogen individueel hun eigen politieke, syndicale, maatschappelijke of religieuze overtuigingen hebben, dat is hùn vrijheid. Maar in de uitoefening van hun publieksfunctie namens de overheid mogen ze niets doen, dragen of uiten wat hun persoonlijke overtuiging zou doen blijken. Ze moeten precies het tegendeel doen: ongeacht hun persoonlijke overtuiging, en hoe sterk ze die ook zouden willen belijden, moeten ze zich neutraal opstellen, kleden, gedragen en uiten. Dit zijn verworvenheden van het leerstuk van de godsdienstvrijheid en de daaruit voortvloeiende “scheiding van kerk en staat”, zoals de gekende samenvatting van het neutraliteitsleerstuk luidt.

VOORTSCHRIJDEND INZICHT

We zijn daar historisch niet altijd even zorgvuldig mee omgesprongen, dat is waar. En veel van de in 1831 in de Belgische Grondwet beleden grote beginselen uit de verlichting, hebben een lange incubatietijd gehad eer ze de daaraan niet beantwoordende gebruiken en usantiën uit het verleden konden overwinnen. Denk aan het vrij gebruik van talen, dat tot het einde van de 19deeeuw niet in de weg stond aan de uitbanning van het Nederlands uit het administratie, onderwijs en gerecht, of nog, aan het stemrecht dat, in weerwil van de gelijkheidsbepaling, tot 1948 aan vrouwen onthouden werd. Dat is het voortschrijdend inzicht in een democratische rechtsstaat, en het kan lang duren eer daar stappen in gezet worden. Mét onze instituties en waarden kàn men zulke stappen zetten, zonder dat men er elkaar voor opblaast of onthoofdt.

HOOFDDOEKENVRIJHEID EN HOOFDDOEKENVERBOD

Vandaag is het “bon ton” om nu te spreken van “het hoofddoekenverbod”. Dat is eigenlijk totaal verkeerde semantiek. Hoofddoeken zijn in onze samenleving niet verboden, zie maar in het straatbeeld. Maar het dragen van hoofddoeken kan onder omstandigheden in scholen verboden zijn voor leerkrachten en zelfs voor leerlingen, en het kan in openbare dienst verboden worden voor publieksfuncties, indien de overheid een algemeen neutraliteitsreglement aanneemt voor haar personeel. Zo lang het grondwettelijk neutraliteitsbeginsel geldt, vergt de Grondwet eigenlijk dat al onze overheden zulk reglement aannemen. Er zijn er die dat vandaag theatraal niét doen of een oud reglement opheffen, en we zijn  te lankmoedig om onze waarden en instituties correct uit te leggen en te verdedigen. Dat is een grote fout die we ons in een democratische rechtsstaat eigenlijk niet kunnen veroorloven.

ONZORGVULDIG PUBLIEK DEBAT

Nog pas gaf de groene oekaze aanleiding tot een tv-debat (De Afspraak dd 23 okt.) waarin die onachtzaamheid bleek. Daarin verdedigde stafhouder Verstrepen, zonder passende tegenspraak, een stelling waarvoor geen rechtsgrond bestaat. Haar redenering vertrok  van de moslima-loketbediende en haar individueel recht op vrijheid van godsdienst en de vrijheid daar ook voor uit te komen: een puur identitair argument, zoals vandaag vaak de mode is. Dat argument faalt: vrijheid van godsdienst is een fundamentele vrijheid, maar de identitaire redenering maakt er een absolute vrijheid van, waarvoor andere beginselen zouden moeten wijken – ook het grondwettelijk neutraliteitsbeginsel. Dat is verkeerd: net zoals andere fundamentele rechten en vrijheden, is godsdienstvrijheid onderworpen aan beperkingen: fundamenteel, maar niet absoluut.

De rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de mens (Straatsburg) en van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Luxemburg) zijn daar zeer helder in. Overheden, en zelfs private partijen zoals bedrijven, kunnen legitiem algemene neutraliteitsreglementen aannemen voor personeel in publieksfuncties. Het individuele recht van een ambtenaar of werknemer moet daarvoor dan wijken wanneer die personeelsleden functies willen blijven uitoefenen die essentieel bestaan in contact met het publiek.

ONZE WAARDEN EN VRIJHEDEN VERGEN ONDERHOUD

Onze instituties en waarden moeten onderhouden worden door iedereen: overheden, wetenschap, onderwijs, media, gezinnen, individuen. Wij moeten zonder meer voortdurend in staat zijn om over deze beginselen te spreken en ze te verspreiden, we mogen daar niet zo onachtzaam mee omgaan. Juist personen in belangrijke functies moeten die rol van aandacht en verspreiding opnemen. In publieke mediadebatten moeten ze dit correct durven voorstellen, en afstand nemen van ideologische opinies die tegen de grondslag van onze samenleving ingaan.

Immers, de beperking aan godsdienstvrijheid die men in een “hoofddoekenverbod” zou kunnen zien, berust nu juist op de noodzaak van wat men noemt “le vivre ensemble”,“living together”, “samen leven”. Er zou niets verkeerd mee zijn dat élk mediadebat daar altijd aan herinnert. Er is immers niets mooier dan  mét onze waarden en normen vreedzaam en daadwerkelijk … samen te leven.

Prof dr Leo Neels

 

 

Democratie…. Pfff….

 Een kwart van de 360.000 Vlaamse jongeren die binnenkort voor het eerst gaan stemmen, verkiest een autoritaire leider boven de democratie. Ruim de helft is niet of nauwelijks geïnteresseerd in politiek; het laat hen koud dat ze voor het eerst mogen stemmen. Jongeren weten niet welke partijen besturen en een meerderheid kent haar of zijn burgemeester niet.Dit zijn onthutsende resultaten van een enquête bij Vlaamse jongeren die op last van  VRTNWS werd uitgevoerd. 

België is een stabiele democratische rechtsstaat, met hoge welvaart en redelijk – vroeger schreven we “uitstekend” – onderwijs. En kijk, een relevant deel van de jongeren is niet geboeid door de publieke zaak en keert zich af van de democratie. Bijzonder zorgwekkend. Het moet confronterend zijn voor ouders,  onderwijsverantwoordelijken en redacties. Het moet vooral aanleiding zijn tot groot alarm over de staat van onze samenleving. Dat een relevant deel van de jongeren de waarden en grondslag daarvan begint af te wijzen,  wijst op een samenleving in grote moeilijkheden, en vergt een intelligente doch drastische aanpak. Er was maar weinig over te vernemen…

De jongeren die de democratie afwijzen, beseffen wellicht nauwelijks dat ze dat alleen kunnen doen… in een democratie. Onder een autocratische leider zouden ze, bij afwijzing van het regime, het voorwerp worden van repressie en vervolging. Wellicht beseffen ze die paradox niet eens, maar het kan een goede insteek zijn voor een plan van aanpak.

In een democratie handelen burgers maximaal autonoom, dat is hun vrijheid: de vrijheid om zich vrij te bewegen, hun gedachten en meningen vrij te vormen en te uiten, de vrijheid om eigen keuzen te maken op vele gebieden. Onze jeugd is, in het algemeen, op al die vlakken verwend met vele persoonlijke rechten en vrijheden, die ze steeds jonger kunnen uitoefenen. En toch zet een relevant deel van de jeugd zich met de rug naar de democratie.

“CHECKS AND BALANCES”

In een democratie pogen overheden een soort van duurzame evenwichtige orde tot stand te brengen en dat lijkt paradoxaal ten opzichte van de grote vrijheden van de burgers, maar is het niet. Het is net de balans tussen en geordende behartiging van het publiek belang en een maximale vrijheid van alle burgers die de basis is van rechtsstaat en democratie.
Die balans – het is de “balance” uit de Amerikaanse “checks and balances” – is nu net de verworvenheid van de verlichtingswaarden, de verzoening van de grootst mogelijke vrijheid met een transparante en belangeloze behartiging van het algemeen belang door mensen van goede wil, die zich engageren in de politiek: o.m. “ministers”, letterlijk: dienaren van het algemeen belang.
Dergelijke bevlogen woorden doen al snel de wenkbrauwen fronsen, zeker voor wie dezer dagen wel eens een verkiezingsdebat volgt; zelden is dat verheffend en motiverend, meestal is dat niet veel meer dan gekibbel en gekissebis. Veel beleid laat ook grote gaten, of het nu om onze infrastructuur gaat, energievoorziening of de kwaliteit van onderwijs.

DE IMPERFECTIE VAN DE VRIJHEID

De moderne democratie nam de vorm aan van een supermarkt van de verzorgingsstaat. Die kreunt onder de hoge verwachtingen die ze oproept en niet altijd meer kan waarmaken. Autoritaire regimes roepen een vermeende indruk van perfectie op, in een democratie is het resultaat van de politieke besluitvorming imperfect, moeizaam, soms zelfs surrealistisch of kolderesk; alle Belgen kennen daar voorbeelden van. Is het het gebrek aan perfectie dat jongeren inspireert in hun keuze? Zouden ze, wérkelijk, bereid zijn hun grote persoonlijke vrijheden op te offeren ten voordele van een échte autoritaire leider? Misschien moeten ze allen eens op “Erasmustrimester” naar Turkije, Hongarije, Polen, Iran of Noord-Korea?

ACHTELOOSHEID

Wellicht getuigt het ontstellend resultaat van de jongerenpeiling van de achteloosheid waarmee we de “waarden van de verlichting” bewaken. Plannen voor een robuust veiligheidsbeleid verkennen er al vaak de grenzen van, de bejegening van echte vluchtelingen – een term uit het humanitair recht (sic!) – lijdt onder de erosie van die waarden.

We leggen die waarden niet of nauwelijks uit, de grenzen ervan worden afgetast in de opiniëring, zeker in de zgn. “social media”, waar getier en gescheld in 140 tekens, intentieprocessen, verontwaardiging en verwijten het debat en de uitwisseling van argumenten al lang hebben vervangen. Wat zetten we hier aan opleiding in burgerzin, politieke socialisatie en burgerschapsvorming tegenover? ’n Lesuurtje, zo vernamen we, waar sommigen – horresco referens –een lesuur eigen taal voor schrappen… wat een armoedebod, alsof het om een vrijblijvend vervelend extraatje zou gaan waar we het ook nog eens over moeten hebben…

Van 1968 naar 2018, 50 jaar, van een ijzersterk geloof in de definitief verworven emancipatie van vrouwen en jongeren, en vande definitieve vestiging van de liberale democratie – remember Francis Fukuyama – naar…     ja, naar wat eigenlijk?

Leo Neels

Op 6 oktober 2018 op vrt.be/vrtnws geplaatst

 

 

Het Vermoeden van Schuld

Me too, met al zijn voor- en nadelen, heeft onmiskenbaar een weinig besproken nadeel, dat men er wat achteloos lijkt bij te nemen: het vermoeden van onschuld wordt een vermoeden van schuld. Aanklachten geschieden publiek, nog een enkele keer door media, maar steeds vaker via media.

“Slachtoffers” treden naar voren, vaak in groep nu, met rauwe aanklachten van gebeurtenissen en ervaringen die ongefilterd op het publieke forum worden gebracht met grote emotie en verontwaardiging. Emotie en verontwaardiging zijn niet geringer wanneer het om feiten gaat van vele jaren geleden, integendeel. Tegenspraak is voor hen niet belangrijk, slachtoffers reageren op basis van een vermeende schending van rechten die zou toelaten andermans rechten te negeren.

De danseressen van Troubleyn, de groep van Jan Fabre, sluiten zich daarmee aan bij een nu al goed uitgebouwde traditie van “me too”-outing. Fabre krijgt een wederwoord via een persbericht dat men obligaat publiceert, in de marge van nu paginalange beschrijvingen van ervaringen en verhalen. Vroeger bestond voor zulk materiaal een zgn. “Gespecialiseerde pers”,  type Dag Allemaal, waarop de ernstige journalistiek neerkeek. Vandaag verschijnt dit op de voorpagina’s van de grote kranten, met editorialen toe, en verdere uiteenzettingen en toelichtingen in de binnenpagina’s. Het werd… gewoon nieuws, de standrechtelijke veroordeling komt mee als “collateral damage”.

HET VERMOEDEN VAN ONSCHULD

Het vermoeden van onschuld houdt in dat men onschuldig is tot er in rechte definitief anders over is geoordeeld, dat men beschikt over de volle rechten van verdediging tegen élke beschuldiging, hoe zwaar ook, en onbeperkt recht heeft om zich juridisch te verantwoorden voor de onafhankelijke rechter in een geordend tegensprekelijk proces. Men dient derhalve door de samenleving als onschuldige persoon te worden behandeld. Dit is toch ook één van de verworvenheden die teruggaan op de erkenning van de waardigheid van elk menselijk individu, en de ontwikkeling van het moderne strafrecht in een democratische rechtsstaat. Geen geringe zaak dus.

Het vermoeden van onschuld houdt ook in dat berichtgeving altijd moet uitgaan van dit vermoeden zolang het geldt, dit is dus tot een definitieve rechterlijke veroordeling. Aanklachten, hoe scherp ook geformuleerd, hoezeer ook herhaald, hoe concreet of klemmend ze ook zouden zijn, heffen het vermoeden van onschuld niet op, uiteraard niet. Aanklachten kunnen wel nieuwswaarde hebben, uiteraard, vele zijn er vandaag  wellicht op gericht om nieuws te genereren. Dat kan journalistiek ze niet links laten liggen.

Maar dan komt de echte opdracht van goede journalistiek: hoe verzoen ik deze aanklacht die nieuwswaarde heeft met het vermoeden van onschuld waarover ik als journalist moet waken?

Dat kan enkel door evenwicht, door woord en wederwoord, door achtzaamheid en zorgvuldigheid in de toon en bij de opmaak en presentatie. Het nieuws kan zijn wat het is, het is wellicht belangrijk, mogelijk ook schokkend. Toch geldt een journalistieke zorgvuldigheidsplicht die moet leiden tot balans, delicatesse en finesse in de wijze waarop men dergelijke aanklacht naar voor brengt, en ook in de manier waarop men let op het onschuldbeginsel. Dat is moeilijk, maar goede journalistiek is moeilijk, en kan onder omstandigheden uiterste beheersing vergen.

Tegen die achtergrond zijn sommige media, naar mijn oordeel, uit de bocht gegaan in de voorbije dagen, en werd Fabre niet alleen van zijn voetstuk gekegeld, maar ook onder de grond geschoffeld, met nauwelijks meer dan een obligate opname van zijn persbericht dat niet zeer veelzeggend was. Er bestaan ook geen handboek hoe men zich behoorlijk kan verweren tegen aantijgingen op het publieke forum, laat staan aantijgingen van dit kaliber en met deze nadruk; wie er het voorwerp van wordt rest vaak niet veel keuze dan stilzwijgen – dat altijd verkeerd wordt uitgelegd – of reageren via een geschreven tekst – die altijd te veel of te weinig zegt.

Ervaring leerde me dat personen die forse aantijgingen over zich heen kregen, in de eerste uren, dagen, weken… eenvoudig niet in staat zijn om mondeling te reageren met sereniteit. Met moet niet onderschatten wat de publieke ‘naming and shaming’ met iemand doet, degenen die het niet hebben meegemaakt, beseffen dit nauwelijks. Het slaat je volkomen buiten westen en maakt je monddood.

In DS (13 sept.) werd gesuggereerd dat er een “exceptio artis” zou zijn, die de toepassing van geldende regels buiten werking zou stellen, doch kunst biedt geen vrijhaven. Impliciet rust zulke akte van verdediging, die het editoriaal deels was, op een vermoeden van schuld dat moest tegengesproken worden. Is dat de taak van journalistiek? Of zou die op dat ogenblik er zich moeten toe beperken om sereniteit te brengen en debat, rationaliteit waar emotie overheerst, duiding zonder te willen oordelen. Zeker niet veroordelen, en zeker ook niet half willen goedpraten.

De Morgen, op 14 september schrijft dat iedereen de misbruiken die nu werden aangeklaagd al lang kende, dat een boek van 1987 daar, naar ruime bekendheid, zonder meer over al ging, en dat iedereen al die tijd heeft gezwegen. “Niemand heeft er over gepiept”, 30jaar lang niet: geen kunsthistoricus, geen collega, geen toezichthouder en geen journalist, schrijft Bart Eeckhout in een helder editoriaal. Het  is een forse aanklacht tegen velen, inbegrepen toch de pers die grote privileges geniet om misbruiken van alle aard op passende wijze te onderzoeken en naar buiten te brengen. Zeker als het gaat, zoals nu overal te lezen staat, om misbruik van macht. Als dat het geval is, dan zijn veel personen en instituties betrokken bij dwaling en verzuim; dan heeft hun stilzwijgen mogelijk zaken gelegitimeerd die niet door de beugel kunnen.

HET WOORD IS AAN HET GERECHT

Het gerecht zal dit nu moeten uitzoeken, onafhankelijk, zonder acht te slagen op de publicaties die al oordeelden. Alleen onafhankelijk en sereen gerechtelijk werk hoort dat in een geciviliseerde samenleving te doen, omdat veel onrecht kan gezeten hebben, zowel in de onderliggende feiten waarvan we nu een partijdige visie kennen, als in de standrechtelijke executie op het publieke forum waar rechters zich onafhankelijk boven moeten stellen. Ook dat hoort tot het leerstuk van het vermoeden van onschuld.

De rechtsstaat kan het vermoeden van onschuld niet missen. Het recent gejuich over “me too” heeft het vermoeden in de berm gereden en dat is niet goed genoeg in de wereld die we beschaafd willen houden, of opnieuw beschaafd moeten maken. JOurnalistiek moet ook dan nieuws kunnen brengen, maar met het professionalisme en de deontologie die verslaggeving objectiveert en nuanceert, en een grote inspanning om het trial by media nièt te voeren.

Op 16 sept. 2018 gepubliceerd op http://www.vrt.be/vrtnws